Het ongeluk met de Stint in Oss maakt ons allen stil. Deze verschrikkelijke gebeurtenis waarbij vier kinderen omkwamen zorgt elke keer weer voor een brok in mijn keel en tranen die branden in mijn ogen. En uiteraard niet alleen bij mij maar bij vele Nederlanders om me heen. Landelijk werd de emotie geraakt zoals bij MH17, de cafébrand in Volendam of de vuurwerkramp in Enschede.
De discussie omtrent de schuldvraag kwam rap op gang. ‘De Stint was levensgevaarlijk’, ‘de spoorwegovergang niet goed beveiligd’, ‘de BSO-medewerker niet voldoende opgeleid’, et cetera. BSO’s en kinderdagverblijven in Nederland, samen goed voor meer dan 3.500 Stints, konden niet anders dan de Stint in de garage te parkeren en snel op een andere manier het voor- en naschoolse vervoer verzorgen. De organisaties die hier wat langzamer mee waren werden op straat aangesproken en zelfs verbaal aangevallen op het Stint-gebruik. ‘Hoe durfde men nog met zo’n ding te rijden; dat ding is levensgevaarlijk!’ Ook veel kranten staan bol van verontwaardiging, waarbij men zich vaak afvraagt hoe het toch mogelijk is dat een medewerker zonder rijbewijs 8 tot 10 kinderen mag vervoeren in zo’n open bak over onze toch al te drukke wegen.
Erg rationeel is dit natuurlijk niet. In de tien jaar dat de Stint in ons straatbeeld te vinden is, zijn er noemenswaardig weinig ongelukken mee gebeurd. Er zijn miljoenen kilometers mee gemaakt en meer dan een miljoen kinderen mee vervoerd. Van en naar school, naar de kinderboerderij, naar het bos; in ieder dorp en iedere stad zijn de karretjes overdag nadrukkelijk aanwezig. De verkeersveiligheid per kilometer van het voertuig is daarmee simpelweg ontzettend goed. Het alternatief – veelal weer taxibusjes of personenauto’s – zorgt met name bij schoolomgevingen voor een flinke aantasting van de veiligheid. En rechtvaardigt één ongeluk, hoe verschrikkelijk ook, het domweg aan de kant zetten van een bewezen vervoerswijze?
De schreeuw om actie wordt ook door de overheid opgepakt. Het ministerie gaat naar aanleiding van het ongeluk het toelatingsproces opnieuw tegen het licht houden. Het apparaat wordt opnieuw onderzocht en op veiligheid getest. En gedurende die periode is haar status als ‘bijzondere bromfiets’ ingetrokken; het gebruik van de stint op de openbare weg is daarmee verboden. Nu is extra onderzoek van dat voertuig helemaal niet zo verkeerd. Het is echter maar de vraag of en wanneer hier iets uit komt en of dit niet simpelweg een bliksemafleider is. En is men bij het toetsen uitgegaan van passende criteria, zonder zich te laten verleiden tot bizarre eisen (zoals bijvoorbeeld een helmplicht bij de speedpedelec of een stuur bij een hooverboard). Tot hier uitsluitsel over is, kunnen we slechts afwachten en hopen dat de extra haal- en brengchaos bij scholen binnen de perken blijft.
Tegelijkertijd laat de discussie over het toelaten van de Stint een groter vraagstuk zien; hoe gaan we om met alle nieuwe vervoerssoorten die op ons afkomen? Hoe bepaalt het ministerie wat wel en wat niet de weg op mag. En hoe zorgen we er vervolgens voor dat iedereen ook snapt wat voor verkeersgedrag dat apparaat vertoont en hoe men daarop moet reageren? De huidige manier van toetsen door de RDW is relatief beperkt. Er is een beperkt aantal basistypes (zoals personenauto, motor, fiets, brommer, bus) waarvoor vastgestelde kenmerken gegeven zijn (vermogen, al dan niet aanwezigheid spiegels, stuur). Nieuwe voertuigen passen hier veelal helemaal niet in. De vreemde categorie ‘bijzondere bromfiets’, die 10 jaar geleden in het leven is geroepen om toch segways, e-scooters en andere nieuwe vervoerswijzen op de weg te kunnen toelaten lijkt een zwaktebod. De logica bij deze categorie lijkt ver te zoeken net als de maatschappelijke ‘gewenning en acceptatie’. De roep om een logischer en helderder indeling klinkt steeds luider. Een voorbeeld hiervan is het recente ANWB ‘Verkeer in de Stad’ met indeling in ‘families’, waarbij met name gewicht en snelheid bepalend zijn. Per mobiliteitsfamilie kan een aantal criteria gesteld worden qua veiligheid, die strenger worden naarmate de familie ‘zwaarder’ is. Een elektrische step past dan, mits technisch veilig, simpel in de fietscategorie terwijl een elektrische bakfiets bij de licht gemotoriseerde voertuigen past. Deze methodiek biedt overzicht, zonder innovatie in de kiem te smoren.
Let wel, dit is geen pleidooi om dan maar alle nieuwe voertuigen met weinig tot geen onderzoek op straat toe te laten. Wellicht dat een hooverboard, met een wel erg onnatuurlijke manier van aansturen, achteraf gezien toch terecht geweigerd is op de openbare weg. Maar een ding is zeker; een ongeluk als met de Stint zou er niet mee voorkomen kunnen worden. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Verkeersongevallen willen we maar al te graag voorkomen. Dit vraagt om een brede afweging over de toelating en plaats op de weg van nieuwe voertuigen.