‘Stel je een wereld voor waarin jouw telefoon niet goed in je hand past, een voorgeschreven medicijn voor jouw lichaam verkeerd is en de eindeloze uren die je elke week werkt niet erkend of gewaardeerd worden.’ Grote kans dat dit je bekend voorkomt als je een vrouw bent, schrijft activiste en prijswinnende journalist Caroline Criado Perez in Onzichtbare Vrouwen (2019).
De wereld om ons heen is ontworpen met mannelijke aannames als leidmotief. Vrouwen ondervinden hier de nadelen van op allerlei manieren, zoals in de manier waarop zij hun fysieke omgeving ervaren en dagelijks reizen.
Henriette van Eys (1935) is een Nederlandse, feministische stedenbouwkundige die zich vanaf de jaren ’70 hard maakte voor stedenbouw en mobiliteitsbeleid met oog voor activiteiten- en verplaatsingspatronen van doelgroepen in kwetsbare posities, vaak onzichtbaar in beleid. Van Eys leidde 20 jaar ‘Buro voor ruimtelijke vormgeving van Eys’ en werkte in opdracht voor overheden, zoals Gemeente Rotterdam.
In het kader van Women’s History Month zetten we enkele van haar ideeën in deze blog in de schijnwerpers. Dat doe ik samen met Patrick Bek (senior onderzoeker kansengelijkheid bij de Hogeschool Rotterdam). Hij kwam Henriette van Eys op het spoor tijdens zijn promotieonderzoek naar vervoersarmoede aan de TU Eindhoven: ‘No bicycle, no bus, no job’.
Patrick: “Op zoek naar Nederlandse discussies over vervoersarmoede stuitte ik op Henriëtte van Eys. Zij streed voor betere bereikbaarheid en sociale veiligheid voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, (huis)vrouwen, ouderen en werklozen. Ondanks decennia van pleidooien voor gelijke kansen bleef ruimtelijk en vervoersbeleid hen negeren. De opkomst van de auto verbeterde mobiliteit vooral voor buitenshuis werkende mannen, terwijl anderen juist slechtere bereikbaarheid en meer verkeersonveiligheid ervoeren. Van Eys maakte ruimte voor de stem van deze groepen.”
Angela: “Geïnspireerd door jouw enthousiasme over de ideeën van Henriëtte van Eys las ik voor deze blog het artikel ‘Het is altijd rustig in de nieuwbouwwijken’ dat zij samen met Hedy d’Ancona schreef voor het tijdschrift Opzij in 1977. In de introductie beschrijven zij in enkele zinnen de nieuwbouwwijken uit die periode: vrij uitgestrekte eengezinsbouw-gebieden met kijkgroen, zandbak, klimrek en één plek voor wat winkels, postkantoor en wijkcentrum. Verder een aanbod van scholen en enkele hoofdwegen voor het autoverkeer in de wijk, “voor de rest is de auto getemd of geweerd” en “Altijd – bij zon en bij regen – is het rustig.”
Vervolgens leggen ze uit waarom stedenbouwkundigen, beleidsmakers en politici dit als ‘mannenbolwerk’ een goede inrichting van deze wijken vonden, en dat dit een relatie heeft met de rolverdeling tussen mannen (betaald werk buitenshuis) en vrouwen (zorgen, opvoeden van kinderen en ander onbetaald werk).“

Angela: “Doordat nieuwbouw en werkgelegenheid verder uit elkaar kwamen te liggen, werd het voor vrouwen moeilijker hun zorg- en opvoedingstaken te combineren met betaald werk. Tegelijkertijd waren mannen langer onderweg naar werk en hielden zij nog minder tijd over voor zorg- en opvoedingstaken. Onbereikbaarheid van voorzieningen was het gevolg. De groei van het autobezit en -gebruik heeft dit voor een deel gecompenseerd met als gevolg een grotere auto afhankelijkheid.
De inrichting van de nieuwbouwwijken was volgens de schrijfsters niet bedacht vanuit het perspectief van degenen die zorgen en opvoeden. De zandbak aan de voet van woongebouwen bijvoorbeeld, kost opvoeders meer tijd, vergeleken met woongebouwen die meer gemeenschappelijkheid bieden, zoals “kollektivisering van huishoudelijke taken, (… en) overdekte speelgelegenheden in woonbuurten”.
Wat zou een collectivisering van taken en voorzieningen kunnen betekenen voor bijvoorbeeld de 15-minutenstad? Als we meer gemeenschappelijk organiseren in woongebouwen, hebben we dan minder mobiliteit nodig?
Tot slot de verkeersvrije routes naar scholen. Waarom werden de nieuwe wijken niet bedacht vanuit het uitgangspunt dat kinderen zelfstandig en veilig naar school kunnen? Van Eys en D’Ancona wijten het aan de plannenmakers die aannamen dat moeders toch voldoende tijd hebben om kinderen naar school te brengen en op te halen.”

Patrick: “In het najaarsnummer (1984) van de Vogelvrije Fietser van de ENFB-Fietsersbond stelde Henriëtte van Eys dat de openbare ruimte vooral was ingericht voor buitenshuis werkende mannen.”
Van Eys zegt daarover:
“Ruimtelijke ordening is van oudsher een mannen-aangelegenheid. Dat is zichtbaar in de ruimtelijke indeling, in de hoeveelheid geld die voor verschillende bestemmingen wordt gereserveerd en aan de bereikbaarheid van voorzieningen. De economische belangrijkste groep, de buitenshuis werkenden, die geld opbrengen, het nationaal product opbouwen, dàt is de groep waar geld in gestopt wordt: voor hún verplaatsingen, voor hún recreatiebehoeften.”
Patrick: “Van Eys bekritiseerde de economische focus op ‘productieve’ groepen en de scheve verdeling van middelen: wél autowegen en voetbalvelden, maar geen crèches of veilige speelruimtes. Beleidsmakers en stedenbouwkundigen negeerden volgens haar andere doelgroepen, zoals huisvrouwen, ouderen en werklozen. Dat uitte zich in voorzieningen maar ook in het ontbreken van veilige (en kortere) looproutes door stadswijken, het bezuinigen op buslijnen, het inruilen van speelruimte voor parkeerplekken etc. Op basis van onderzoek in Rotterdam, agendeerde zij dit tevens bij lokale overheden: ontwerp met mensen in kwetsbare posities in gedachte en prioriteer voetgangers, fietsers en OV – ook in Rotterdam, waar ondanks dat slechts 25% van de inwoners toegang had tot een auto, woon-werkverkeer met de auto leidend was.”
Angela: “Wat mij ook opvalt zijn uitspraken van Van Eys over de dichtheid van de bebouwing en wat er in haar ogen gedaan moet worden met de ruimte die dan overblijft. Ze pleitte niet voor stedelijke verdichting, omdat buitenshuis werkende mensen een minderheid waren. Daarmee was het in de ogen van Van Eys nodig om de woning en woonomgeving zo in te richten dat mensen in en om hun huis, en in de directe omgeving dingen te doen hebben; dat zij hobbies kunnen uitoefenen en voor vertier niet ver weg hoeven. Een huis met een tuin zag ze als minimum voor een eigen privégebied voor mensen. Er is dan minder behoefte aan dure sport- en recreatievoorzieningen en er zijn minder verkeersstromen. Voor de ruimten die over blijven in de wijken, stelde Van Eys voor dat dit ‘voorlopig zelfs parkeerruimten of straten [zijn] die je later weer op kunt breken’.
Patrick: “Als een feministisch voorvechter voor een sociaal rechtvaardiger stad, benadrukte Van Eys dat besluitvorming te allen tijde politiek is. Laat je die besluiten over aan een dominante, homogene groep die niet kritisch bevraagd wordt op hun aannames, dan worden behoeftes van andere groepen niet gezien. Die dominante groep was niet zozeer onderdeel van een complot volgens Van Eys, maar een groep die door een beperkte blik de meeste ruimte en het meeste geld claimt in de ruimtelijke ordening ten koste van anderen.
Van Eys had goede hoop. In de jaren ’80 zag zij een groei van vrouwelijke stedenbouwkundigen en vrouwelijke gemeenteraadsleden. Want hoe tel je mee in de politiek? Wanneer word je gezien? “Als je groep groot genoeg is,” besloot Van Eys.”
Benieuwd om meer te weten over hoe we samen kunnen bouwen aan toegankelijke en zelfstandige mobiliteit voor iedereen?
Lees hier meer of neem direct contact op met Angela.